Wat gebeurt er bij een lijkschouw?
Arts, schouwarts, gemeentelijk lijkschouwer, GGD-arts?
Wanneer deze vraag wordt beantwoord gaan we nog uit van de Wet op de Lijkbezorging die het laatst is aangepast in 1991. Het is dus belangrijk om vele aspecten in tijdsperspectief te plaatsen; de wet vraagt aanpassing naar de huidige maatschappij. Het is allereerst geen verkeerde aanpassing wanneer het woord ‘lijk’ niet meer wordt gebruikt! Wanneer iemand overlijdt moet een arts gaan schouwen. Behandelend en dienstdoende artsen mogen een overledene schouwen. Hierbij wordt niet de dood geconstateerd, dit mag iedereen. Het gaat om de doodsoorzaak. De schouwarts beantwoordt de vraag of er sprake is van een natuurlijk overlijden of niet-natuurlijk overlijden. Als de schouwarts ervan overtuigd is dat er sprake is van een natuurlijk overlijden, geeft hij overlijdenspapieren af (A- en B-verklaring).
Wat doet een schouwarts bij twijfel over een natuurlijke doodsoorzaak?
Bij een natuurlijk overlijden is de dood ingetreden door een ziekte of aandoening. Het lichaam zorgt hierbij zelf voor de dood. Een niet-natuurlijk overlijden komt door ongevallen, moord, zelfdoding, medisch foutieve handelingen en ook euthanasie valt hieronder. Wanneer de schouwarts twijfelt of er sprake is van een niet-natuurlijk overlijden, wordt altijd een gemeentelijk lijkschouwer ingeschakeld. Dit is een forensisch arts. Bij euthanasie wordt de euthanasieprocedure gecontroleerd. De gemeentelijk lijkschouwer kan wanneer de situatie daarom vraagt de Officier van Justitie inschakelen. Deze laatstgenoemde kan besluiten om het lichaam in beslag te nemen voor nader onderzoek. Denk bijvoorbeeld aan meer benodigd onderzoek bij een zelfdoding, ongelukken waarbij een motief een rol kan spelen of een moordzaak.
Heb je nog wat kleine extraatjes?
Belangrijk om te weten is dat een arts niet als lijkschouwer mag optreden als hij/zij gedurende de laatste twee jaar ten aanzien van de overledene handelingen op het gebied van de geneeskunst heeft verricht en indien tussen dezen en hem/haar bloed- of aanverwantschap tot in de derde graad, een huwelijk of een geregistreerd partnerschap bestond of bestaat. Een tweede, belangrijke kennisfeit is het noteren van een overlijdenstijdstip door de schouwarts of gemeentelijk lijkschouwer. Dit is niet meer verplicht, maar zien nabestaanden soms nog wel op een overlijdensverklaring staan. Na het overlijden heb je zes werkdagen om een uitvaart vorm te geven, maar hierbij wordt geteld in hele dagen. Dag één is dus de eerste werkdag, de dag na het overlijden. Een tijdstip is dus niet wettelijk verplicht en noodzakelijk binnen de Wet op de Lijkbezorging.