In formatie lopen | Maud Sintenie
Geschreven door Maud Sintenie
Een van de eerste dingen die dragers van een doodskist leren, is in formatie lopen. Maud combineert haar studie journalistiek met een bijbaan als drager in een vrouwenteam.
De zwarte pantalon (altijd in de plooi), nette donkere schoenen en witte blouse heb ik al aan. Vanaf mijn Utrechtse studentenhuis naar mijn werk is het precies acht minuten fietsen. Die tijd probeer ik goed te benutten: voor ik mijn fiets neerzet wil ik de naam van de overledene uit mijn hoofd weten. Vanaf mijn eerste werkdag hebben collega’s daar flink op gehamerd: je staat voor paal als je geen antwoord hebt op de vraag wiens afscheid het is.
De naam ken ik dus, zodra ik het kantoor van Ferentes binnenstap. De colberts en grijze overjassen hangen op maat in een aparte ruimte op het kantoor. Voor we met het team ‘dragers’ van die dag de auto in stappen, poetsen we onze schoenen tot ze glimmen en tellen we nog twee keer de jassen na. Nadat de navigatie is ingesteld, rijden we met z’n zessen naar de uitvaart waar we die dag voor zijn ingehuurd. Deze keer moeten we in Amsterdam-Oost zijn, voor het afscheid van een vrouw die 104 is geworden.
Radio uit, haren in een staart
Tot een kwartier voor aankomst praten we over van alles, onze studies, vriendjes, feestjes. En dan gaat de knop om. Radio uit, haren in een staart en luisteren naar de instructies van de hoofddraagster. Zij heeft die dag de leiding, geeft commando’s en bespreekt vooraf en tussendoor wat we precies moeten doen. We rijden de oprijlaan van het uitvaartcentrum op. Nog één keer herhalen we met elkaar de naam van de overledene en stappen dan rustig de auto uit. We trekken de jassen aan, friemelen nog wat aan elkaar, kragen recht, knopen dicht. Losse haren worden van de schouders geplukt. Als we eenmaal aangekleed zijn en ons opstellen, voelen we dat grapjes of geklets niet meer gepast zijn. Er staat ons iets te doen, een plechtige taak die we serieus nemen. We willen alles perfect doen bij het afscheid van iemand van wie we alleen de naam en de leeftijd weten.
Op een uitvaart doen dragers er maar heel even toe. Dit zijn de momenten aan het begin: het indragen van de kist, bloemen neerleggen en mensen ontvangen – en het eind: het uitdragen van de kist naar het graf. Het is een opbouw met korte piekmomenten. Maar op deze momenten staan we op scherp. Het moet gebeuren en het moet vlekkeloos. De opmaat naar het moment waar alle ogen op ons gericht zijn, maakt deze bijbaan voor mij bijzonder.
Oude mannen in pandjes jas
Tweeënhalf jaar geleden begon ik als drager in een vrouwenteam. Ik zag een online advertentie van Ferentes, solliciteerde en inmiddels heb ik zo’n 120 uitvaarten meegemaakt. Ruim drie jaar geleden stuurde mijn baas Bram van der Laan (32) voor het eerst een team van zes studentes op pad. In 2005 richtte hij als 17-jarige Ferentes op. Hij woonde vroeger naast een begraafplaats in Zeist, waar zijn vader beheerder van was. “Dagelijkse realiteit voor mij dus”, vertelt Van der Laan. “Ik wilde zelf iets beginnen, ging in gesprek met ondernemers en sprokkelde acht studenten bij elkaar. Zo is het begonnen.” Jarenlang bestonden zijn teams alleen uit jonge mannen. “Daar hebben we in het begin naam mee gemaakt”, vertelt hij. “Mensen vonden dat al heel vernieuwend. Het beeld van kistdragers werd lange tijd bepaald door oude mannen met een pandjesjas en een bedroefde blik op hun gezicht.”
Steeds vaker kreeg Van der Laan de vraag of hij ook vrouwelijke dragers had. “Ik had geen idee hoe dat in de markt zou vallen, en of er animo zou zijn onder jonge vrouwen.” Hij besloot het als eerste in Nederland te proberen en plaatste een Facebook-advertentie met de vacature. “We kregen veel meer reacties dan verwacht. In twee weken tijd hadden we een team van twintig vrouwen bij elkaar.”
Niet alleen mannenwerk
Tijdens de eerste trainingen waren ze bloedserieus voordat ze überhaupt een dag hadden gewerkt. Aan die intrinsieke motivatie zat een feministisch randje, denkt Van der Laan. “Mensen verwachten niet dat vrouwen dit werk kunnen doen, maar deze groep ging even laten zien dat het niet alleen mannenwerk is.”
Die bewijsdrang voelde mijn collega Marly (25) ook. Ze zat bij de eerste lichting draagsters. Onderweg naar de eerste uitvaarten zat het hele team gespannen in de auto, weet ze nog. “De radio stond niet eens aan. We waren druk met praten over hoe we het gingen aanpakken. We hadden natuurlijk veel geoefend, maar nu moest het in het echt.” Marly merkte verbaasde reacties in het begin. “ ‘Oh, vrouwen?’ werd er dan gezegd. Mannen helpen nog steeds wel eens mee met tillen, omdat ze denken dat het te zwaar voor ons is.”
Nieuwe dragers moeten eerst in teams op begraafplaatsen trainen met een oefenkist, om alle regels en commando’s te leren. Een van de eerste dingen die een drager leert, is in formatie lopen. Op het commando ‘alstublieft’ wordt de pas ingezet, linkerbeen altijd eerst. Alle handelingen worden precies tegelijk uitgevoerd, onder leiding van een hoofddraagster. Bijdraaien richting de kist, buigen naar de overledene, de kist optillen en op de schouder zetten: overal is een commando voor. Die commando’s, het lopen met z’n zessen, het geeft een gevoel van saamhorigheid.
In de bosjes
Om contact met het werk te houden, draagt mijn baas tijdens drukte geregeld een dag mee of is hij incognito aanwezig bij uitvaarten. “Voor een bijeenkomst met alle hoofddragers, waar we aandachtspunten voor de komende tijd bespreken, ga ik wel bij twintig uitvaarten langs. Dan zit ik overal en nergens in de bosjes, sta ik achter bomen om te kijken hoe de dragers het doen.” Van der Laan wacht de dragers op en maakt zich aan het einde kenbaar. “Ik bespreek wat ik heb gezien, en over het algemeen is dat positief. Vrolijkmakend bijna.”
De allereerste van mijn 120 uitvaarten staat in mijn geheugen gegrift. Collega Marly was die dag hoofddraagster en nam van tevoren de commando’s en regels nog eens met me door. Na een autorit van bijna twee uur kwamen we met een team van zes draagsters aan op een begraafplaats. Het was een druilerige dag. Er was geen dienst geweest voor de man die was overleden – er waren maar twee nabestaanden: zijn broer en de buurvrouw. De overledene moest alleen vanuit de rouwauto naar het graf begeleid worden. Marly stelde voor om de man de laatste eer te bewijzen door hem naar het graf te dragen. “Schouderen?” had de uitvaartleider ter plekke toen verbaasd gezegd. Hij vond het niet nodig, er waren immers maar twee nabestaanden aanwezig. Marly wist hem te overtuigen: “Want of er veel of weinig mensen op een uitvaart zijn, schouderen maakt altijd indruk. Het maakt niet uit wie je was of wat je deed. Elke uitvaart is even belangrijk.”
bron: trouw.nl